Terug naar overzicht

Publicatie
MKB-Nieuwsbrief 5/2024

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 13 mei 2024, 20:00 uur.

Heeft u debiteuren die hun facturen niet (geheel) betalen? U kunt dan, onder voorwaarden, de btw op deze facturen misschien (deels) terugvragen. Let daarbij wel op een aantal aandachtspunten, zoals het op tijd terugvragen van de btw, het weer afdragen van de btw bij alsnog betalen én mogelijk onverwachte fiscale gevolgen van nadere afspraken met uw debiteur.

Wanneer teruggaaf btw?
Als uw debiteur zijn factuur niet betaalt, kunt u de in rekening gebrachte btw terugvragen die u eerder afdroeg aan de Belastingdienst. Dat kunt u doen als definitief vast komt te staan dat uw debiteur de factuur niet betaalt. Op dat moment kunt u de eerder afgedragen btw via uw btw-aangifte terugvragen (bij vraag 1a of 1b).

Let op!
Staat nog niet definitief vast dat uw debiteur de factuur niet betaalt, maar is één jaar voorbij na het verstrijken van de betaaltermijn van de factuur? Kom dan ook in actie! Dit is namelijk de uiterste termijn waarop u de eerder afgedragen btw kunt terugvragen via uw btw-aangifte. Doet u dat op dat moment niet, dan kan de Belastingdienst uw latere verzoek om btw-teruggaaf weigeren.

Voorbeeld
U stuurt op 4 april 2023 een factuur van € 12.100 inclusief 21% btw. De betaaltermijn is 30 dagen en de factuur is daarom vanaf 4 mei 2023 opeisbaar. In uw btw-aangifte 2e kwartaal 2023 droeg u ter zake van deze factuur € 2.100 btw af. Op 4 mei 2024 is de factuur nog niet betaald, maar staat ook nog niet definitief vast dat deze ook niet betaald gaat worden. Omdat één jaar verstreken is sinds het opeisbaar worden van de factuur, vraagt u in uw btw-aangifte 2e kwartaal 2024 echter wel al € 2.100 terug. Doet u niet per kwartaal, maar per maand btw-aangifte, dan droeg u € 2.100 btw af in de btw-aangifte van april 2023 en vraagt u deze terug in de btw-aangifte van mei 2024.

Let op!
Controleer dus altijd bij het indienen van uw btw-aangifte of u nog openstaande debiteuren heeft waarvan de betaaltermijn meer dan een jaar verstreken is. Op die manier voorkomt u dat u te laat de btw voor oninbare debiteuren terugvraagt.

Debiteur betaalt alsnog
Heeft u btw teruggevraagd van een factuur die niet betaald is en wordt deze alsnog betaald? Dan moet u de btw die u eerder terugvroeg op dat moment weer via uw btw-aangifte afdragen (bij vraag 1a en 1b).

Voorbeeld
Uw debiteur betaalt uw factuur van € 12.100 alsnog op 8 oktober 2024. In uw btw-aangifte 4e kwartaal 2024 draagt u daarom de € 2.100 weer af aan de Belastingdienst. Doet u per maand btw-aangifte, dan draagt u in uw btw-aangifte oktober 2024 de € 2.100 weer af aan de Belastingdienst.

Tip!
Boek de btw die u terugvraagt – nadat een jaar verstreken is na het aflopen van de betaaltermijn – op een aparte grootboekrekening. Op die manier kunt u deze btw beter volgen als later de debiteur alsnog betaalt.

Gedeeltelijke betaling
De regels over het terugvragen en weer afdragen van de btw werken bij gedeeltelijke betaling van de factuur op dezelfde wijze, maar dan pro rata.

Voorbeeld
Op 4 mei 2024 heeft uw debiteur € 4.840 betaald op de factuur van € 12.100. Dit betekent dat van de gehele factuur nog 60% openstaat. In uw btw-aangifte 2e kwartaal 2024 (of mei 2024 als u maandaangifte doet) vraagt u daarom niet de gehele btw terug, maar 60% van de afgedragen btw, in casu € 1.260. Op 8 oktober 2024 betaalt de debiteur nog een keer € 4.840. Van de teruggevraagde € 1.260 draagt u in uw btw-aangifte 4e kwartaal 2024 (of oktober 2024 als u maandaangifte doet) daarom € 840 weer af.

Afspraken met debiteur
Maakt u afspraken met uw debiteur waarbij u bijvoorbeeld de vordering die u heeft, omzet in een lening aan de debiteur? Houd er dan rekening mee dat dit gezien kan worden als een betaling van de factuur door de debiteur. U kunt de btw dan niet terugvragen bij de Belastingdienst en moet al eerder teruggevraagde btw aan de Belastingdienst terugbetalen.

Let op!
Dit is ook zo als later blijkt dat de debiteur de lening niet geheel afbetaalt. U kunt dan niet alsnog de btw terugvragen, omdat door de omzetting in een lening de factuur geacht wordt te zijn betaald.

Crediteurenakkoord
Sluit u een crediteurenakkoord of een schuldeisersakkoord, dan geeft u uw vordering (deels) prijs. In een crediteurenakkoord of schuldeisersakkoord wordt namelijk doorgaans afgesproken dat afgezien wordt van de in het akkoord genoemde vorderingen. Dit heeft tot gevolg dat er juridisch geen sprake meer is van een vordering op uw debiteur. De btw op de onbetaalde, door u prijsgegeven factuur kunt u dan ook niet meer terugvragen.

Let op!
Vroeg u de btw al terug omdat één jaar verstreken was na het opeisbaar worden van de factuur? Dan moet u deze btw weer terugbetalen als u een crediteurenakkoord sluit waarin u de vordering (deels) prijsgeeft.

Geen creditfactuur!
Het is niet toegestaan om een interne creditfactuur op te maken om daarmee te proberen de btw alsnog terug te krijgen van de Belastingdienst. De Belastingdienst accepteert dit niet en behandelt dit als fraude! Zorg daarom dat u op de juiste wijze op tijd de btw terugvraagt. Op die manier is het ook niet nodig om een interne creditfactuur op te maken.

Met een zogenaamde cafetariaregeling kunnen uw werknemers brutoloon onder voorwaarden belastingvrij ruilen voor een nettovergoeding. Dat is, ook onder voorwaarden, mogelijk zonder dat het u als werkgever extra geld kost. De Belastingdienst heeft dat onlangs bevestigd.
Cafetariaregeling
Met een zogenaamde cafetariaregeling kunt u vastleggen dat werknemers brutoloon ruilen voor een vergoeding voor bepaalde, in die regeling vastgelegde doelen. Als voor zo’n doel een gerichte vrijstelling voor de loonheffingen geldt, kan die ruil zonder belastingheffing plaatsvinden. Uw werknemer kan dan het gehele geruilde bedrag voor het doel inzetten.

Let op!
Voor de meeste doelen zal echter geen gerichte vrijstelling bestaan. De ruil zal dan niet zonder meer belastingvrij kunnen. U moet dan dus eerst gewoon loonheffing inhouden op het geruilde bedrag voordat dit voor het doel gebruikt kan worden. In feite ruilt de werknemer dan zijn nettoloon. Daar schiet een werknemer dan dus niet veel mee op.

Gebruik vrije ruimte
Als u het uitgeruilde doel echter kunt aanwijzen als eindheffingsloon in de vrije ruimte van de werkkostenregeling, kan de uitruil wel belastingvrij plaatsvinden. In zo’n geval kan de werknemer dus wel het brutobedrag geheel inzetten voor het doel.

Kostenneutraal
Bij aanwijzen als eindheffingsloon in de vrije ruimte is dit voor de werknemers weliswaar belastingvrij, maar kunt u als werkgever toch tegen belastingen aanlopen. Dit is het geval als het totaal van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen dat u aanwijst in de vrije ruimte in een jaar hoger is dan het bedrag van uw vrije ruimte. In zo’n geval betaalt u 80% eindheffing over het meerdere.

Tip!
De Belastingdienst heeft nu goedgekeurd dat u bij de uitruil van brutoloon in een cafetariaregeling hiermee rekening houdt. U kunt dus met uw werknemer afspreken dat u een lager bedrag uitruilt, zodat de uitruil ook voor u als werkgever kostenneutraal verloopt.

Voorbeeld
In een aan de Belastingdienst voorgelegde casus wilde een werknemer met een brutomaandloon van € 3.000 onder de cafetariaregeling € 600 uitgeven voor het leasen van zonnepanelen. De werkgever had uitgerekend dat de werknemer hiervoor € 740 brutoloon moest inleveren om dit kostenneutraal te laten verlopen voor de werkgever. Bij inleveren van € 740 brutoloon en ontvangst van een nettovergoeding van € 600 in ruil daarvoor, hield de werknemer netto € 171 meer over dan zonder de ruil.

De Belastingdienst had geen probleem met deze ruil waarin de werkgever in feite gecompenseerd werd om het een en ander voor de werkgever kostenneutraal te houden.

Gebruikelijk
In dit voorbeeld wees de werkgever per werknemer in totaal niet meer dan € 2.400 als eindheffingsloon in de vrije ruimte. Om die reden ontstond er ook geen conflict met het zogenaamde gebruikelijkheidscriterium waaraan een aanwijzing in de vrije ruimte moet voldoen.

Let op!
Wilt u ook een cafetariaregeling binnen uw onderneming waarbinnen uw werknemers op eigen initiatief brutoloon ruilen voor een nettovergoeding zonder dat dit voor u tot een kostenstijging leidt? Neem dan contact op met een van onze adviseurs. Samen kunnen we dan beoordelen welke mogelijkheden er zijn.

De bedrijfsopvolgingsregeling en de doorschuifregeling bij schenken en overlijden gaan nog verder wijzigen. Vorig jaar zijn al wijzigingen voor de BOR en DSR per 2024 en 2025 in de wet opgenomen. Het kabinet kondigt nu in een internetconsultatie nog verdere aanpassingen per 2025 en 2026 aan. Welke zijn dit?

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR)
De BOR en de DSR zijn belangrijke fiscale faciliteiten bij het schenken of erven van een bedrijf. De faciliteiten betreffen een forse vrijstelling en een doorschuiving van te betalen belasting, op voorwaarde dat het bedrijf wordt voortgezet.

Al aangenomen wijzigingen per 2024 en 2025
Vorig jaar is al een aantal wijzigingen van de BOR en DSR in de wet opgenomen. De meeste hiervan gaan in per 2025, maar één onderdeel geldt al vanaf 2024. Dit betreft het standaard aanmerken van verhuurd onroerend goed aan derden als beleggingsvermogen. Dit onroerend goed komt daardoor niet in aanmerking voor de BOR en de DSR voor een aanmerkelijk belang.

Vanaf 2025 gaan de volgende wijzigingen gelden:

  • De vrijstelling in de BOR gaat naar 100% van de goingconcernwaarde tot € 1.500.000 en 75% over het meerdere. In 2024 bedraagt dit nog 100% tot € 1.325.253 en 83% daarboven.
  • Het is niet langer toegestaan om voor de BOR 5% van het beleggingsvermogen tot het ondernemingsvermogen te rekenen.
  • Bedrijfsmiddelen die zowel zakelijk als niet-zakelijk gebruikt worden, mogen niet langer geheel tot het ondernemingsvermogen voor de BOR en DSR aanmerkelijk belang gerekend worden als de waarde in het economisch verkeer van het bedrijfsmiddel € 100.000 of hoger is. Dit mag nog wel als het bedrijfsmiddel maximaal 10% bestemd is voor niet-zakelijk gebruik.
  • Het is voor de DSR niet langer nodig dat de verkrijger in dienstbetrekking is in de vennootschap waarop de aandelen betrekking hebben. In de DSR in de inkomstenbelasting blijft de dienstbetrekkingseis wel bestaan.
  • Bij schenking moet de verkrijger minimaal 21 jaar oud zijn om van de BOR en DSR aanmerkelijk belang gebruik te kunnen maken.

Aangekondigde wijzigingen in internetconsultatie per 2025 en 2026
In een op 19 april 2024 gepubliceerde internetconsultatie kondigt het kabinet nog een aantal wijzigingen aan.

Let op!
U kunt van 19 april 2024 tot en met 19 mei 2024 op deze voorstellen reageren.

Als de modificaties uit de internetconsultatie straks ongewijzigd in de wet worden opgenomen, wijzigt er onder meer het volgende:

  • Voor verkrijgingen die zich voordoen vanaf 1 januari 2025 geldt nog maar een voortzettingstermijn van drie jaar in plaats van vijf jaar voor verkrijgingen van vóór die datum.
  • Vanaf 1 januari 2026 wordt het makkelijker om van structuur of rechtsvorm te wijzigen zonder dat dit in strijd is met de zogenaamde voortzettingseis en bezitseis die gelden voor de BOR. De precieze invulling moet nog worden uitgewerkt, maar uitgangspunt blijft dat bij wijziging van structuur of rechtsvorm de gerechtigheid tot de onderneming in de vennootschap niet afneemt (voor de voortzettingseis) en niet toeneemt (voor de bezitseis).
  • De BOR en DSR aanmerkelijk belang worden vanaf 1 januari 2026 beperkt tot reguliere aandelen met een minimumbelang van 5%. Dit betekent dat vanaf die datum bijvoorbeeld winstbewijzen, opties op aandelen en trackingstocks niet meer voor de BOR en DSR aanmerkelijk belang kwalificeren.
  • Vanaf 1 januari 2026 komt er een definitie van het begrip preferente aandelen. Deze definitie betekent een wijziging van de wijze waarop de Belastingdienst op dit moment beoordeelt of sprake is van preferente aandelen voor de BOR en DSR aanmerkelijk belang.
  • Vanaf 1 januari 2026 geldt wetgeving die onbedoeld gebruik van de BOR tegengaat. Hierbij gaat het om de aankoop van een onderneming door een ouder persoon met als doel besparing van erfbelasting of schenkbelasting door gebruik van de BOR (de zogenaamde rollatorinvesteringen). Ook het dubbel gebruik van de BOR – waarbij een bedrijf geschonken wordt met de BOR, weer teruggekocht en daarna weer geschonken wordt met de BOR – wordt vanaf 1 januari 2026 tegengegaan.
  • Vanaf 1 januari 2026 worden bij het bepalen van de hoogte van het ondernemingsvermogen ook de schulden die samenhangen met aan de vennootschap ter beschikking gestelde onroerende zaken meegeteld.

Let op!
Dit betreffen voorstellen die nog in een wetsvoorstel moeten worden opgenomen. Dit wetsvoorstel moet vervolgens door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. Wij houden u op de hoogte wat betreft de voortgang van de voorgestelde wijzigingen.

Een dga die te veel geld leent bij de eigen bv, betaalt hierover sinds 2023 belasting. Deze belasting staat ook wel bekend als de dga-taks. Ook geld dat een dga leent van een bank kan, onder omstandigheden, geraakt worden door deze dga-taks.

Drempel dga-taks
Een dga met schulden aan zijn bv(’s) die op 31 december 2024 hoger zijn dan € 500.000, kan in 2024 met de fiscale gevolgen van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap (ook wel de dga-taks) te maken krijgen. Het gaat hierbij niet alleen om de schulden van de dga zelf, maar ook om de schulden van de fiscale partner van de dga. Om te beoordelen of de € 500.000 wordt overschreden, worden de schulden van de dga en de fiscale partner bij elkaar opgeteld.

Schulden en andere rechten
Voor de beoordeling of de drempel van € 500.000 wordt overschreden, tellen alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen mee. Ook indirecte schulden tellen mee. Dat betekent dat als een dga alleen geld van een bank kan lenen als de bv borg gaat staan voor die lening of hypotheek verstrekt voor die lening, de lening van de bank ook meetelt voor de drempel van € 500.000.

Aflossing lening bv met lening van een bank
Een dga die in 2023 de dga-taks wilde voorkomen, liep hier ook tegenaan. De dga had in 2023 in totaal € 900.000 geleend van zijn bv. In 2023 bedroeg de drempel nog € 700.000 in plaats van de € 500.000 in 2024. De lening van de dga lag in 2023 daarom € 200.000 boven de drempel.

De dga had het voornemen om € 200.000 te lenen bij een bank en hiermee vóór 31 december 2023 af te lossen op de lening van € 900.000 van zijn bv. De bv wilde het bedrag van de aflossing gebruiken voor de aankoop van onroerend goed. De bank eiste dat de bv een recht van hypotheek verstrekte op het onroerend goed. Zonder die hypotheekverstrekking wilde de bank de € 200.000 niet lenen aan de dga.

Lening bank telt mee voor dga-taks
De Belastingdienst oordeelde dat in deze situatie de schulden aan de bv in het kader van de dga-taks nog steeds € 900.000 bedroegen. De lening van € 200.000 van de bank aan de dga werd namelijk ook aangemerkt als een schuld van de dga aan de bv, omdat de bv hypotheek aan de bank moest verstrekken voor deze lening. Hoewel er dus € 200.000 werd afgelost op de lening van de dga aan zijn bv, werd de € 200.000 die de dga leende van de bank daar dus weer bij opgeteld.

Let op!
Had de bank in het voorbeeld de lening ook verstrekt zonder dat de bv borg stond of hypotheek verstrekte? Dan had de lening van de bank aan de dga niet meegeteld voor de drempel van € 700.000 in 2023. In dat geval had de dga uit het voorbeeld wel de dga-taks in 2023 kunnen voorkomen.

Tip!
Wilt u de dga-taks in 2024 voorkomen, houd dan rekening met het voorgaande. Houd er verder rekening mee dat de drempel in 2024 € 500.000 en niet – zoals in 2023 – € 700.000 bedraagt.

De arresten van de Hoge Raad over de vraag of box 3-heffing moet plaatsvinden op basis van uw werkelijke rendement – als dat lager is dan het rendement dat volgt uit de wettelijke bepalingen – worden in augustus/september 2024 verwacht. Ter voorbereiding hierop ontwikkelt de Belastingdienst al een digitaal formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’. In afwachting van deze box 3-arresten legt de Belastingdienst nog geen definitieve aanslag IB 2022 én 2023 op als daar box 3-vermogen in zit. Dit geldt niet als het box 3-vermogen alleen bestaat uit bank- en spaartegoeden. Aanslagen IB 2021 worden binnenkort waarschijnlijk wel definitief opgelegd in verband met het verjaren van de termijn waarbinnen de Belastingdienst een definitieve aanslag moet opleggen.

Ondernemers die een nieuwe, volledige elektrische bedrijfsauto willen kopen, kunnen vanaf 23 april 2024 weer de Subsidie Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA) aanvragen. Wacht daar niet te lang mee. Op 6 mei 2024 was er van de beschikbare € 30.000.000 namelijk nog maar € 12.830.000 over. De subsidie bedraagt maximaal € 5.000 per bedrijfsauto. Er gelden voorwaarden en verschillende subsidiepercentages, afhankelijk van de grootte van de onderneming. Zo is dat voor kleine ondernemingen en non-profitinstellingen 12%, voor middelgrote ondernemingen 10% en voor grote ondernemingen 7%. Belangrijk is verder dat op het moment van aanvragen van de SEBA nog geen definitieve koop- of financial leaseovereenkomst is afgesloten.

De Wet arbeid en zorg kent inmiddels een waaier aan verlofregelingen. Het kabinet wil deze verschillende regelingen daarom terugbrengen naar drie soorten verlof: verlof voor zorg voor kinderen, verlof voor zorg voor naasten en verlof voor persoonlijke situaties. De regels en voorwaarden die gelden voor de drie verlofsoorten wil het kabinet daarbij zo veel mogelijk gelijktrekken. Dit maakt het voor zowel werknemers als werkgevers eenvoudiger om verlof op te nemen dan wel toe te kennen.

In de WW geldt een premiedifferentiatie. Dat houdt grofweg in dat werkgevers die werknemers vaste contracten aanbieden een lage WW-premie (in 2024: 2,64%) betalen en dat bij flexibele contracten een hoge premie (in 2024: 7,64%) geldt. Soms moet de lage WW-premie achteraf alsnog met terugwerkende kracht worden herzien naar de hoge WW-premie. Dit is bijvoorbeeld nu het geval als een werknemer met een arbeidscontract van gemiddeld minder dan 35 uur per week, in het kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond krijgt dan in het arbeidscontract staat. Vanaf 1 januari 2025 gaat de grens omlaag naar 30 uur per week en hoeft de beoordeling dus pas plaats te vinden als sprake is van een arbeidscontract van gemiddeld minder dan 30 uur per week.

De Eerste Kamer heeft ingestemd met een wetsvoorstel waarin het lage-inkomensvoordeel (LIV) per 2025 vervalt en het loonkostenvoordeel (LKV) voor oudere werknemers vanaf 2025 wordt afgebouwd. Als u aan alle voorwaarden voldoet, heeft u voor het jaar 2024 nog wel recht op LIV voor werknemers die rond het minimumloon verdienen (gemiddeld per uur van minimaal € 14,33 tot en met maximaal € 14,99). De uitbetaling van het LIV 2024 vindt nog wel plaats in 2025. De stapsgewijze afbouw van het LKV oudere werknemers houdt in dat voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen vóór 1 januari 2024, het LKV gewoon tot het einde van de looptijd van maximaal drie jaar in stand blijft met € 3,05 per verloond uur, met een maximum van € 6.000 per kalenderjaar. Voor dienstbetrekkingen die begonnen op of ná 1 januari 2024 wordt het LKV per 1 januari 2025 verlaagd naar € 1,35 per verloond uur en per 1 januari 2026 afgeschaft.

Werkgevers kunnen binnenkort van hun personeel een Verklaring omtrent gedrag (VOG) ook digitaal ontvangen. Het digitaal ontvangen wordt in fases uitgevoerd. Uiterlijk op 28 mei 2024 is digitaal ontvangen voor alle werkgevers mogelijk. De digitale ontvangst van een VOG komt beschikbaar naast de papieren variant. De inhoud is grotendeels hetzelfde en ook de kosten van aanvraag zijn gelijk, namelijk € 33,85. Een digitale ontvangst is echter alleen mogelijk bij een digitale aanvraag. De werkgever moet de VOG controleren op juistheid en echtheid. De digitaal ontvangen VOG kan online worden gecontroleerd op echtheid via de site http://www.validatie.nl.